Aanpassing Warenwetbesluit Meel en Brood

Aanpassing Warenwetbesluit Meel en Brood

30 januari 2020

Per 1 juli 2020 treedt het vernieuwde Warenwetbesluit Meel en Brood in werking. De wijzigingen zijn gebaseerd op wensen vanuit de bakkerijsector en consumentenorganisaties en gaan onder andere over de definities voor meergranenbrood, (zuur)desem, (zuur)desembrood en een verplicht gehalte aan droge stof voor broden met een gewicht tussen een heel en half brood in. Er komen regelmatig nieuwe broodsoorten op de markt of brood in andere vormen en formaten. Niet van alle soorten brood zijn definities opgenomen in het Warenwetbesluit Meel en Brood. De gereserveerde aanduidingen worden uitgebreid en een aantal verplichte aanduidingen worden geïntroduceerd. Hierdoor wordt de informatieverstrekking aan de consument vóór verkoop duidelijker en transparanter, zodat deze beter keuzes kan maken en misleiding wordt voorkomen.

Warenwetbesluit Meel en Brood

In het Warenwetbesluit Meel en Brood staan de wettelijke eisen voor onder andere meel, bloem, brood en het zoutgehalte van brood. Deze eisen waarborgen de kwaliteit van brood en voorkomen fraude door het gebruik van niet toegestane stoffen. Dit besluit is van toepassing op alle broodsoorten die in Nederland worden geproduceerd.

De aanduiding ‘brood’ is gereserveerd voor een gebakken eetwaar, dat bestaat uit water of melk, rijsmiddel, graanbestanddelen, glutenvrije graanbestanddelen of zaden van boekweit en zout.

Van elke graansoort kun je volkorenmeel, meel of bloem maken voor brood. Vanwege de beste bakresultaten is tarwe de meest gebruikte graansoort in de Nederlandse bakkerijsector, maar ook spelt wordt een steeds vaker verwerkt. Daarnaast hebben granen als haver, gerst en rogge een aandeel in het assortiment. Voor meer variatie in broodsoorten worden deze graansoorten aan de voornaamste graansoorten (tarwe en spelt) toegevoegd.

De specifieke samenstelling van de volgende gangbare broodsoorten worden genoemd in het huidige Warenwetbesluit Meel en Brood: witbrood, bruin- of tarwebrood, melkbrood, rozijnenbrood, krentenbrood, rozijnenkrentenbrood, krentenrozijnenbrood, heel en half en volkoren. Deze aanduidingen zijn gereserveerde, maar geen verplichte aanduidingen.

Het Warenwetbesluit Meel en Brood is enige jaren geleden ook al aangepast. De belangrijkste wijzigingen van toen waren de verruiming van de definitie van ‘brood’. Hierdoor vallen nu meer broodsoorten onder de wettelijke zoutnorm van 1,8 procent. Voorbeelden van broodsoorten die daar sindsdien onder vallen, zijn glutenvrije en gevulde broden.

De belangrijkste wijzigingen in het nieuwe Warenwetbesluit Meel en Brood

Door nieuwe vormen en afmetingen van brood heeft de bakkerijsector behoefte aan een vastgesteld drogestofgehalte voor broden tussen een heel en half in. Hieraan is tegemoet gekomen door een extra categorie op te nemen met de daarbij behorende eisen die van toepassing zijn op deze tussenvormen. Voor deze broden mag het woord ‘midden’ of ‘middengroot’ onderdeel uitmaken van de aanduiding.

Door de introductie van verplichte aanduidingen wordt het voor al het brood verplicht te vermelden wat de basis is van het meelbestanddeel; wit (bloem), bruin of volkoren. Hiermee is het voor de consument duidelijk om welk soort brood het gaat ongeacht de kleur van het brood.

Het is verplicht de aanwezige graansoorten in een brood in afnemende volgorde in de aanduiding te vermelden, zodat wordt voorkomen dat er brodensoorten worden verkocht met in de aanduiding de naam van één of meerdere graansoorten, terwijl hier maar een kleine hoeveelheid van aanwezig is in het product.

De aanduiding ‘meergranen’ mag uitsluitend worden gebruikt voor brood, wanneer het meelbestanddeel uit minimaal drie verschillende graansoorten bestaat, waarbij de graansoort met het grootste aandeel in het totale product maximaal negentig procent bedraagt en in de ingrediëntenlijst per graanbestanddeel de aanwezige hoeveelheid in percentages wordt vermeld. Dit geldt alleen voor graansoorten in het meelbestanddeel, niet voor zaden, pitten en graansoorten die aanwezig zijn in de broodverbetermiddelen of als decoratie.

Bij de productie van (zuur)desembrood mag voor het rijsproces en uniformiteit van het eindproduct, naast (zuur)desem, maximaal 0,2 procent droge gist (of 0,5 procent verse gist) worden toegevoegd. Het brood mag geen (zuur)desembrood worden genoemd indien (zuur)desem niet als enige rijsmiddel is gebruikt en er meer gist wordt gebruikt dan de maximum aangegeven percentages. Wanneer een brood minimaal 30 procent van het totaal gewicht aan vruchten, noten, zaden en pitten bevat, mag de hoeveelheid droge gist of verse gist als percentage van het van meelbestanddeel hoger zijn (resp. maximaal 0,5 of 1,2 procent).

Door het vervangen van de term ‘tarwebloem’ door ‘bloem’ zijn de aanduidingen witbrood en bruinbrood niet beperkt tot tarwe, maar zijn ook te gebruiken voor andere graansoorten.

Het woord ‘volkoren’ is in het huidige warenwetbesluit gereserveerd maar wordt gewijzigd in een verplichte aanduiding voor broden wanneer in het brood de zetmeelrijke kern, kiem en zemelen van de gebruikte graansoort(en) in hun natuurlijke verhouding aanwezig zijn.

En tenslotte is er een definitie van de term (zuur)desem in het Warenwetbesluit opgenomen. 

Na de inwerkingtreding geldt een overgangsperiode van twee jaar, waarin de bakkerijsector de tijd krijgt om de verplichte wijzigingen door te voeren.

MEER BERICHTEN